vrijdag 7 februari 2014

Logboek deel 130

Ons eerste orkestje


Een tijdsbeeld van de voorstelling 'olwiefkenijs' en de rare ideeën van een gepensioneerde dorpsdirigent.

Het is vrijdag 7-2-14...8c... een kwakkelregen. 
In groningen zeggen ze: ‚Een kokse regen, je vernemen het nait mor je worren wel kletsnat.’

Ik was vorige week met de voorstelling ‚olwiefkenijs’ in Delfzijl, voor een optreden in het verzorginghuis "Vliethoven."  De voorstelling iets aangepast voor de bewoners aldaar en het liep weer goed. De mensen waren enthousiast, ja zelfs zo...dat een bewoonster steeds met me wilde dansen. Ik moest de hulp van een vrijwilligster inroepen die het verdere verloop van de voorstelling als beveiligster optrad. Ik had nooit kunnen dromen ooit zover te komen beveiliging nodig te hebben.

Ik wist dat er een bejaarde muzikant vertoefde in "Vliethoven," vroeg een verzorgster naar zijn verblijf, niet in de gaten dat ik hem al twee keer voorbij was gelopen. Ik had zeker zijn naam zo hard geroepen dat een vrouw zich omdraaide en vroeg..."Coen?“...(ik zal om zijn privacy zijn naam niet noemen) Ik zeg „Ja“...“die zit hier“ riep ze...Ik stond verbaasd te kijken...Mijn Coen...mijn eigen Coen...onze bassist van vroeger. Hij was erg verandert, dikker in het gezicht en na vijf minuten zag ik dat de vrouw naast hem zijn vrouw was, ook verandert. Het was minstens 30 jaar geleden, ze hadden een tijd in Rotterdam gewoond. Nu dan een mooie gelegenheid om herinneringen op te halen.

We zaten in een orkestje, lang geleden, maakten gebruik van een eenvoudig 10 watt Phillips vesterkertje, zo’n ouderwets grijs dingetje. De twee kleine luidsprekertjes werden , als we ergens optraden, met een lange ladder ergens in de zaal opgehangen. Ik moet erbij vermelden dat we met dit ding in zalen optraden waar tussen de twee tot driehonderd mensen kwamen.
Coen was wel iets bemiddelt, kocht op een gegeven ogenblik een Echolette zanginstallatie...nou dat was wat...de hele buurt kwam kijken...We zeiden dan altijd tegen Coen dat hij net zo goed zong als Charles Aznavour en dan glunderde hij van oor tot oor. „Ja jong...meenst dat nou“...zei hij dan.

1
Het liedje Quando Quando was populair en we speelden het dan ook vaak. Het was in Beerta waar het gebeurde ‚hotel Gemeentehuis, ik weet het nog als de dag van vandaag. De zaal weer bomvol en de stemming zat er goed in. Coen was aan de beurt met Quando Quando en bij dit liedje deed hij zijn mond altijd ver open...eigenlijk te ver zodat op een gegeven moment zijn bovengebit er uit viel...Coen greep in de lucht alsof hij een vlieg dood mempte en ving als een Hans Kazan zijn gebit weer uit de lucht. Een betere show kan een orkest niet hebben, die het meekreeg lag plat en het orkest ook...We zeiden dit moet je vaker doen, maar dat wou hij niet.

2
Ik had verkering met een meisje uit Nieuwolda, we gingen oppassen bij domie aldaar.
Domie mos even weg op visite, toen hij weer thuis kwam bleven we nog even praten. Het klikte goed en we hadden het toen al over vernieuwingen in de kerk.
In die tijd was de kerk nog een echte kerk met veel kerkvolk. Gereformeerden en hervormden liepen zondags apart over een eigen pad om te kerken, ze konden elkaar niet luchten of zien. Mijn domie sprak over een jeugddienst...het zou toch mooi zijn als...zo’n orkestje waar ik het over had eens kwam spelen in zijn kerk. Nou in die tijd was dat heel bijzonder,niet te geloven. Ik stelde het voor aan de jongens van de band, twee zeiden gelijk...wij gaan niet mee, we staan bekent als de bonte hond in Nieuwolda ...geen denken aan. Zij woonden namelijk in Nieuwolda, het zou bij het kerkvolk zeker niet goed vallen. Nou goed...met een afgeslankt orkestje zou het ook kunnen. Een paar weken later was het dan zover,we namen plaats onder de preekstoel. Tegenover de preekstoel waren de zitpaatsen bedoeld voor de ouderlingen. Het waren banken op een verhoging geplaatst met een apart dak omgeven door een sierlijk hek met veel houtsnijwerk. Zachte kussens lagen er, een logeplaats, waar je in een bioscoop echt meer voor zou moeten betalen.

De kerk liep behoorlijk vol, tot onze grote verbazing kwamen ook de andere heren van het orkest, met hun vrouwen binnen. Het kerkvolk keek, al stotend met de ellebogen, als de weerlicht in hun richting. De heren liepen statig maar keken ietwat schichtig om zich heen alsof ze nog nooit een kerk van binnen hadden gezien, wat natuurlijk ook zo was. Opeens zagen ze een mooi plekje, recht tegenover de muziek...nee toch, dacht ik...toch niet...ja hoor... hun blik viel op de mooiste plaats in de kerk, recht tegenover de muziek waar ook nog eens kussentjes uitnodigend lagen te wachten...met een lach van oor tot oor keken ze ons aan...wenkten nog even deftig en gingen heel gewichtig de papiertjes bestuderen die voor hun lagen.

Even later kwamen de ouderlingen binnen, keken zuch ogen oet kop...hun logeplaats was al bezet...gedwee gingen ze in de harde kerkbank zitten bij het gewone volk. Het ging allemaal goed...nou ja goed... er hing wel een eigenaardig sfeertje in de kerk en toen Coen het liedje zong ‚Shame and scandal in the famely’ keek het publiek wel heel erg raar vonden we. Onze kameraden op de ereplaats vertoonden wel een grijns en genoten zichtbaar. Na de dienst kwam kösterke op ons af, gezicht op onweer, we kregen de wind van voren. Ze vroeg getart ’wat we de mensen hadden meegegeven.’ Ik kan anders goed uit de voeten met mijn vocabulaire maar met zoveel tanden in de mond ging het even moeilijk. Mijn verkering was ook direct uit, haar vader was namelijk één van de...ouderlingen.

3
We hebben ook één keer ruzie gehad, Coen was erg boos kan ik me herinneren. Hij had het basspelen zelf een beetje aangeleerd en kreeg in het begin blaren op de vingers van het tokkelen. Op ons aanraden speelde hij met een condoom om zijn vinger. We zeiden...gemakkelijk... heb je het ook direct bij de hand.
De caféhouders gaven ons altijd rijkelijk hapjes en drank want de stemming moest er vroeg in komen en dan kun je het beste met de muzikanten beginnen. Er waren ook hapjes bij die we niet zo lekker vonden bijvoorbeeld ‚òlwief’ dat is Groninger koek. Iemand kwam op het idee het door de gleuven van de bas te schuiven als Coen even niet keek. Zo verdween menig hapje tot zoute haring aan toe in de bas. Na een week had Coen weer een probleem hij trok zijn neus op tijdens het spelen, ook wij hadden er last van het hele toneel stonk. We hebben het met smoezen nog een week gerekt maar  Coen kwam erachter dat het uit de bas moest komen, maar hoe...en wie...en hoe krijg je dat spul er weer uit. Het is ongeveer hetzelfde als je het geld door de gleuf uit het spaarvarken wilt schudden. Coen kreeg het niet klaar en van nood moest er een luikje achterin de bas gemaakt worden, alles kwam aan het licht. We hebben het opgebiecht en beloofden het nooit meer te doen.

En nu zit Coen in Vliethoven zijn leven te leven. Hij wist zich het ook allemaal nog wel te herinneren. Ik beloofde dat ik hem regelmatig zal bezoeken even over vroeger praten, even een lichtpuntje in zijn leven. Bij alle ellende die je kunt hebben zijn de leuke herinneringen toch wel een oppeppertje.

Het bèste mor weer
John Hoekman

Geen opmerkingen:

Een reactie posten