zondag 25 december 2011

Vergeten of nooit van gehoord?




Bouw van de NieuwStatenzijl 1874

We wonen zo mooi en beschut achter een dijk, zonder er bij stil te staan hoe de mensen vroeger, met schop en kruiwagen, schoften om zo’n ding te bouwen. Op deze eerste kerstdag 2011 wil ik dan ook een ode brengen aan de mensen van het rampenjaar 1877 in de Reiderpolder (prov.Groningen.)

De polderjongens kwamen van heinde en ver om hier een dijk en een nieuwe sluis te bouwen. Nieuwstatenzijl zou dan beter worden als de ‘òl-stoatenziel’ en het werk begon in 1874.

In 1877 na drie zware jaren werd de klus geklaard en toen gebeurde het…
In de nacht van maandag op dinsdag 31 januari draaide de toen al sterke storm om naar Noordwest en ontwikkelde zich tot een orkaan. De Dollard bleef niet achter en deed als een wild beest mee. Het water steeg tot ongekende hoogte en de golven klotsten met schuimende koppen tegen de dijk en bonkten met een onheilspellend geluid tegen de sluisdeuren.

Het werkvolk kende de Dollardnukken niet en had de ernst van de storm aanvankelijk niet in de gaten tot het water bijna over de dijk rolde, toen werd het menens. ‘Ten elfde ure’ zo stond het in mijn boekje, konden de sluisdeuren het niet langer houden en barstte de hel los. De sluismeester die pas 14 dagen in zijn nieuwe woning woonde zag het onheil aankomen en besloot met nog 16 anderen ‘de wijk te nemen’ in het peilhuisje die volgens de uitvoerder alle gevaren van dien aard kon trotseren en gelukkig had hij gelijk gekregen.
Deze nacht moet een hel zijn geweest temeer ze ook niets konden doen voor de anderen die nog buiten waren.

Wat ze de volgende dag zagen kent zijn weerga niet en één ding wat mij persoonlijk aangreep was het verhaal over een baby. Het waren maar een paar regels en na het lezen van deze regels moest ik het boekje even terzijde leggen om stil in mijzelf gekeerd uit het raam te kijken.

De volgende morgen waren de polders weer gelijk een zee geworden. De Dollard had weer eens gezegevierd. Er werden ongeveer 37 lijken geborgen en toch geschiedde er ook een wonder.

Er dreef een ledikantje met daarop een hond die noodgedwongen balancerend de boel in evenwicht hield. Door dit balanceren bleef het ledikantje overeind en voer als een bootje over het water. Het kwam aandrijven bij het grenskantoor en tot grote verwondering, verbaasdheid en geluk lag er een baby in die huilde van de honger.
Verder lees je daar dan niks over, maar het is toch een wonder.
De natuur kan met een donderend geweld zijn macht tonen en dezelfde natuur kan zo subtiel omgaan met zoiets kleins. Het blijft voor mij een mysterie…of is er toch meer…


Mijn gedicht in het Gronings over het rampenjaar 1877


Ik von een boukje in t òl hoes, op zòlder.
Klain, vergeeld, nog schreven in d’òlle toal,
over n störmvloud in de Raiderpolder.
n Woar verhoal, om zeker bie stil te stoan.


t’Begon in t joar 1874, zo stoat t’er schreven
vremd volk in de polder, van God vergeten
gingen ze hier aan t’waark, kroden mit sliek
en kloarden zo in 1877 een ziel en n diek.


Ze waren wat maans, mooie woorden.
Werklekhaid was aans, t’waren harde joaren.
Smereg waark, kop der veur, de wille staark
om n brood, toch hail wat, in tieden van nood.


In 1877 op een moandag bie ’t sloapen goan
stak onverdacht de wind op tot n orkoan.
t woater steeg, de störmvloud was geboren.
Ten elfde ure brak de sluus, de stried was verloren.


t Ging apmoal zo gauw, nait tegen te runnen
wat te begunnen, ze zaten as’n kat in t naauw.
Noar t’paailhoeske ruip ain, een poar gingen te waark
dij waren zo staark, van de rest lukte het gainain.

Ik wens een ieder een warm kerstfeest toe,
Tammo

zondag 18 december 2011

Het ontstaan van mijn gedicht.







Delfzijl hoe het was.


Logboek deel 58

Ik heb deze week twee nieuwe liedjes gemaakt, één over Delfzijl en één over de verdwenen dorpen Weiwerd, Heveskes en Oterdum, als ik het goed heb staat dit laatste gedicht ook op de site van www.oosterhouk.com en natuurlijk op mijn Youtube-kanaal. Mijn format krijgt steeds meer en meer gestalte en moet het contrast laten zien tussen toen en nu, een ieder kan dan zelf beoordelen of er verbetering is gecreëerd.

Als je in Delfzijl over de havenbrug rijdt en je kijkt richting binnenstad dan is het, volgens mij, alsof je naar een sloppenwijk kijkt en ook nog eens weggestopt achter een lelijke damwand...(1e foto)... Dan springen toch de tranen in je ogen vooral als je de plaatjes in je hoofd hebt van de oude huizen met versierde gevels en gietijzeren hekjes van vroeger...(foto 2)

De zijlen (foto 3)moesten plaatst maken voor een vierkant gebouw. Gevoel voor schoonheid wat men vroeger had ontbreekt ten volste en nog erger is dat ze een monument gesloopt hebben en daardoor ook de hang-ouderen verdreven zijn op deze historische plek.
Zoals je een kind verbiedt ergens aan te komen had je de bedenkers ook op de vingers moeten tikken,dan was Delfzijl met zijn zijlen en nauwe straatjes nu een aantrekkelijke toeristenplaats geweest.(foto 2)
Zoals in vele plaatsen hadden ze de binnenstad in de oude staat moeten laten en de moderne stad in de buitengebieden.

Als de pittoreske dorpen Weiwerd , Heveskes en Oterdum nog hadden bestaan dan hadden we nu een toeristische route gehad.Er was toch voldoende ruimte voor de industrie buiten de dorpen. Trouwens Oterdum is nu al zo’n vijftig jaar nog een onbebouwde zandvlakte. De bewindslieden ontbreekt het, volgens mij, aan lange termijn visie… Sinds 1950/ 1960 wordt er in en om Delfzijl afgebroken en opgebouwd en dan weer afgebroken en dan weer opgebouwd en dan nu mijn gedicht over de eerste periode Delfzijl.


Het gedicht over Delfzijl,

Ik las lèst in de bouken, dat ik oafstam van de Chauken.
An noam noa Indioanen, mor t waren Grunneger Germoanen.
Blaauwe ogen, blond hoar , wat ze haren deden ze haalfstoan.
Joa dat waren de Chauken, zo stoat het beschreven in de bouken.

In de Delf, een grode priel, muiken ze n ziel.
Bie dij ziel kwam heur hoes, bie dij ziel vuilden ze zuch thoes,
Wat ains t Wad was mit zien prielen, herees nou n stad mit drij Delfzielen.
Nooit meer natte vouten, zo stoat het beschreven in de bouken.

Der kwam een schans, een hoaven en er wer geboren en begroaven.
Ze stonnen goud en wel aan t rouer,kregen ze al vremd volk over de vlouer.
Alva en Maurits, van dij vechtersboazen, ze nammen maineg mìns te groazen
Dou dat mor ais oet de douken, zo stoat het beschreven in de bouken.

Delfziel nooit gain rust, handel en wandel en vechten om de rechten.
Je stonnen der nait van te kieken as der n vloot lag achter de dieken.
de Ruyter of Piet Hein het muik nait oet,de kanonskogels vlogen joe om snoet.
Dat was nait de bedoulen van de Chauken, zo stoat het beschreven in de bouken.


Een mìns kin der toch roar in omhouwen, aal mor oafbreken en opbouwen,
in de tied dij èlk kregen hèt, is het ellende en altied verlèt.
De geschiedenis het ons niks leert en t’is of het genaine deert.
Dou dat mor ais oet de douken, zo stoat het beschreven in de bouken.

Groetjes
Tammo

zondag 4 december 2011

De drummer is weg.




Even iets anders

Er schoot me gisteren het volgend verhaaltje te binnen. Ik dacht bij mezelf dit moet je nu eindelijk een keer opschrijven, anders komt het er nooit van. Ik noem het ‘De belevenissen van een orkestleider deel 1.’

De drummer is weg

Het was in het jaar des heren 1970, de band “Take Five” waar ik de oprichter en automatisch ook de ‘leider’ van was, speelde weer eens bij de heer Bruno Santanera. Je weet wel de man van zijn (toen) beeldenpark en later van de genezing, een tweede Jomanda. De zaal was, zoals altijd, bomvol en de twee toiletpotten konden het, zoals altijd, niet op tijd verwerken. Een lange rij wachtende mensen voor deze potten was dan ook ,zoals altijd, onvermijdelijk. Voor de muzikanten en artiesten was er geen apart toilet en moest je noodgedwongen ook in dezelfde rij gaan staan, wat natuurlijk niet zo erg was maar dan heb je ook geen muziek.

We gingen na de orkestpauze de bühne op en ontdekten dat de drummer er nog niet was. Hij stond ook niet in de plé-rij en was verder ook nergens te bekennen…misschien een vluggertje?...wie weet…het was wel des drummers eigen of je kunt ook zeggen…zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.

Ik werd erop uitgestuurd, want daarvoor ben je de 'leider' en ging naar de kleedkamer…maar geen drummer. Ik ging, al een beetje bezorgt, in het schuurtje kijken bij de artiesteningang…ook niets… dan maar weer terug naar de jongens…nog eens overleggen…weer terug naar de kleedkamer…en opeens hoorde ik , ondanks het rumoer vanuit de zaal, een bonzen tegen het raam naast de artiesteningang. Ik kon ook moeilijk iets zien want het was buiten ‘pikkeduuster.’

Ik tuurde, de neus platgedrukt tegen het glas, naar buiten en zag iemand die op onze drummer leek, die mij op een vreemde manier vroeg of ik hem even een broek wou geven…nou dat is ook des drummers eigen want een goede drummer net als een goede kok hadden tijdens mijn carrière allemaal een steekje los.
Hij stond in het ‘pikkeduuster’ en de communicatie was ook niet optimaal. Ik kon ook niet zien of hij een broek aan had. Het was voor mij compleet een vreemde situatie en de tijd drong…we moesten ook zo langzamerhand weer beginnen te spelen.

Ik terug naar de bühne en informeerde de jongens…”wààt?”… riepen ze in koor…
”n boxem?” Ik zei ja…”een boxem”…en de deur van de artiesteningang zit ook op slot…Ik kon Santanera toch ook niet inschakelen met de mededeling dat onze drummer tegen een van zijn Mariabeelden een vluggertje gepleegd had. Ga nog eens vragen of het wel klopt…heb je het wel goed gehoord…Ik terug en vroeg nog eens, al koekeloerend en de neus weer platgedrukt tegen het glas, wat er aan de hand was…Hij schreeuwde hulpeloos “Ik mout een boxem hebben.”
Goede vraag dacht ik…waar haal ik een ‘boxem’ weg en zo vindingrijk als ik altijd ben heb ik toen zo maar een broek uit de kleedkamer gepakt van één van de artiesten. (Ik denk van Johnny Jordaan, maar zeker weten doe ik het niet meer)

Bruno Santanera die al zenuwachtig aan het ijsberen was en steeds op zijn Italiaans mompelde “the show must go on”…opende al mopperend op mijn verzoek de achterdeur…en zo kon ik de drummer achter Santanera’s rug om de ‘boxem’ aanreiken. Hij kleedde zich snel om en kwam opgelucht de bühne op…Hij wipte net of er niets aan de hand was snel achter zijn drumstel. “Wat haarst wel”…zeiden de jongens…"Joa man"... zei de drummer "Ik had zo een hoge nood dat ik, door de hoofdingang, naar buiten ben gegaan en toen…ja toen…heb ik in de ‘boxem gescheten’… Ik kon dan ook moeilijk door dezelfde hoofdingang weer naar binnen gaan en niemand hoorde mij bij de artiesteningang. k Heb de hele pauze staan bonken tegen het raam."

Ik, als leider met een lange ij, heb toen snel Santanera op de hoogte gesteld, want er viel nog wat te regelen, namelijk de broek van de artiest. Santanera snel naar zijn woonhuis voor een schone broek…en de artiest…was aan het optreden en optreden en ‘smijlde’ met een lach van oor tot oor naar het publiek… en had natuurlijk niet in de gaten wat er achter zijn rug allemaal afspeelde.Hij heeft dan ook nooit iets vernomen.

Groetjes
Tammo