zondag 18 december 2011

Het ontstaan van mijn gedicht.







Delfzijl hoe het was.


Logboek deel 58

Ik heb deze week twee nieuwe liedjes gemaakt, één over Delfzijl en één over de verdwenen dorpen Weiwerd, Heveskes en Oterdum, als ik het goed heb staat dit laatste gedicht ook op de site van www.oosterhouk.com en natuurlijk op mijn Youtube-kanaal. Mijn format krijgt steeds meer en meer gestalte en moet het contrast laten zien tussen toen en nu, een ieder kan dan zelf beoordelen of er verbetering is gecreëerd.

Als je in Delfzijl over de havenbrug rijdt en je kijkt richting binnenstad dan is het, volgens mij, alsof je naar een sloppenwijk kijkt en ook nog eens weggestopt achter een lelijke damwand...(1e foto)... Dan springen toch de tranen in je ogen vooral als je de plaatjes in je hoofd hebt van de oude huizen met versierde gevels en gietijzeren hekjes van vroeger...(foto 2)

De zijlen (foto 3)moesten plaatst maken voor een vierkant gebouw. Gevoel voor schoonheid wat men vroeger had ontbreekt ten volste en nog erger is dat ze een monument gesloopt hebben en daardoor ook de hang-ouderen verdreven zijn op deze historische plek.
Zoals je een kind verbiedt ergens aan te komen had je de bedenkers ook op de vingers moeten tikken,dan was Delfzijl met zijn zijlen en nauwe straatjes nu een aantrekkelijke toeristenplaats geweest.(foto 2)
Zoals in vele plaatsen hadden ze de binnenstad in de oude staat moeten laten en de moderne stad in de buitengebieden.

Als de pittoreske dorpen Weiwerd , Heveskes en Oterdum nog hadden bestaan dan hadden we nu een toeristische route gehad.Er was toch voldoende ruimte voor de industrie buiten de dorpen. Trouwens Oterdum is nu al zo’n vijftig jaar nog een onbebouwde zandvlakte. De bewindslieden ontbreekt het, volgens mij, aan lange termijn visie… Sinds 1950/ 1960 wordt er in en om Delfzijl afgebroken en opgebouwd en dan weer afgebroken en dan weer opgebouwd en dan nu mijn gedicht over de eerste periode Delfzijl.


Het gedicht over Delfzijl,

Ik las lèst in de bouken, dat ik oafstam van de Chauken.
An noam noa Indioanen, mor t waren Grunneger Germoanen.
Blaauwe ogen, blond hoar , wat ze haren deden ze haalfstoan.
Joa dat waren de Chauken, zo stoat het beschreven in de bouken.

In de Delf, een grode priel, muiken ze n ziel.
Bie dij ziel kwam heur hoes, bie dij ziel vuilden ze zuch thoes,
Wat ains t Wad was mit zien prielen, herees nou n stad mit drij Delfzielen.
Nooit meer natte vouten, zo stoat het beschreven in de bouken.

Der kwam een schans, een hoaven en er wer geboren en begroaven.
Ze stonnen goud en wel aan t rouer,kregen ze al vremd volk over de vlouer.
Alva en Maurits, van dij vechtersboazen, ze nammen maineg mìns te groazen
Dou dat mor ais oet de douken, zo stoat het beschreven in de bouken.

Delfziel nooit gain rust, handel en wandel en vechten om de rechten.
Je stonnen der nait van te kieken as der n vloot lag achter de dieken.
de Ruyter of Piet Hein het muik nait oet,de kanonskogels vlogen joe om snoet.
Dat was nait de bedoulen van de Chauken, zo stoat het beschreven in de bouken.


Een mìns kin der toch roar in omhouwen, aal mor oafbreken en opbouwen,
in de tied dij èlk kregen hèt, is het ellende en altied verlèt.
De geschiedenis het ons niks leert en t’is of het genaine deert.
Dou dat mor ais oet de douken, zo stoat het beschreven in de bouken.

Groetjes
Tammo

Geen opmerkingen:

Een reactie posten